Feitelijke geluidbelasting weg meten in plaats van equivalent geluidsniveau?
B&W hebben aan de provincie Noord-Holland een omgevingsvergunning verleend voor de reconstructie een provinciale weg en het aanpassen van de af-en opritten van een rijksweg (A1). B&W en GS betogen in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het in de rede ligt de feitelijke geluidbelasting bij de woningen te meten in plaats van te berekenen. Volgens hen geeft het meten van de geluidbelasting geen volledig en juist beeld van de gecompliceerde situatie en is dat in strijd met het Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012. Ter onderbouwing hiervan is een notitie van een akoestisch bureau overlegd.
Volgens de Afdeling betogen B&W en GS terecht dat de rechtbank in de aangevallen uitspraken ten onrechte heeft overwogen dat het in de rede ligt de feitelijke geluidbelasting bij de woningen te meten. In de toelichting op artikel 3.2 van het Reken- en meetvoorschrift is onder meer opgenomen:
“De bepaling van het equivalent geluidsniveau vindt in het algemeen plaats met de Standaardrekenmethode 2 uit hoofdstuk 2 van bijlage III. Deze methode is dusdanig dat voor vrijwel alle situaties een betrouwbaar resultaat verkregen wordt. (…) Op basis van het derde lid is het toegestaan om met de methode die in hoofdstuk 3 van bijlage III is opgenomen, het geluidniveau te meten. In het algemeen zal deze methode, in tegenstelling tot beide rekenmethodes, weinig worden toegepast. Het meten van het equivalent geluidsniveau heeft, anders dan vaak door omwonenden van infrastructuurprojecten wordt gedacht, meestal meer nadelen dan voordelen. Zoals uit de beschreven meetmethode blijkt, bestaat het meten van het equivalant geluidsniveau niet uit het louter aflezen van een geluidmeter langs de weg. Aan het meten dienen de nodige eisen gesteld te worden om een betrouwbare en reproduceerbare waarde te kunnen bepalen. Als daar al aan voldaan wordt, dient vervolgens toch nog het gemeten resultaat gecorrigeerd te worden. Belangrijk is immers dat wordt uitgegaan van de juiste omvang en samenstelling van het verkeer overeenkomstig een prognose of een vastgesteld geluidproductieplafond. Daarom zullen ook tijdens de meting verkeerstellingen gedaan moeten worden. Zeker in drukke gebieden zal ook gewaakt moeten worden voor het niet meenemen van andere bronnen in het meetresultaat. Dit alles maakt dat een snelle en eenvoudige controle van het equivalent geluidsniveau ter plaatse niet mogelijk is (…).”
(…) Gelet op deze toelichting hebben B&W en GS zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het de voorkeur verdient de geluidbelasting bij de woningen te meten.”
Lees meer in uitspraak ABRS 13 februari 2019, no. 201805103/1/A1.