Voorlopige bestemming in bestemmingsplan
Artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat in een bestemmingsplan voorlopige bestemmingen kunnen worden opgenomen met voorlopige regels. De daarbij te stellen termijn bedraagt volgens dit artikel ten hoogste 5 jaar.
Een voorlopige bestemming kan alleen worden opgenomen voor een perceel waarvoor bij hetzelfde bestemmingsplan ook een definitieve bestemming wordt bepaald. De voorlopige bestemming is een soort van alternatief voor de overgangsbepaling in het bestemmingsplan.
Het is een instrument waarvan in de praktijk weinig gebruik wordt gemaakt. Om die reden lijkt het me de moeite waard om één van de weinige uitspraken over bovenstaand artikel te publiceren voor de praktijk. (uitspraak ABRS 20 juni 2012, no. 201113437/1/R2).
In het bestemmingsplan had de gemeente een voorlopige bestemming opgenomen voor een verpleegtehuis. Dit bouwwerk was gerealiseerd met toepassing van artikel 17 WRO in samenhang met een tijdelijke bouwvergunning. In het bestemmingsplan heeft de gemeente ook een definitieve bestemming opgenomen: nieuwe huisvesting voor een scholengemeenschap.
Appellanten betogen dat er ten onrechte voor het verpleegtehuis een voorlopige bestemming is opgenomen. Ze geven aan dat nog onzeker is dat het verpleegtehuis uiterlijk op de gestelde datum zal zijn verwijderd. Ook betogen ze dat bij de verlening van de vrijstelling op grond van artikel 17 WRO en de bijbehorende tijdelijke bouwvergunning door het college van b&w is toegezegd dat met het destijds geldende bestemmingsplan strijdige bebouwing en gebruik na het verstrijken van de termijn van 5 jaar zou worden beëindigd.
De Afdeling overweegt: “Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.2 Wro kan niet worden afgeleid dat voor de onderhavige situatie geen gebruik kan worden gemaakt van een voorlopige bestemming als bedoeld in die bepaling. Anders dan appellanten kennelijk menen, volgt uit Kamerstukken II, 2002 03, 28 916, nr. 3, p. 95 niet dat er voor het toekennen van een voorlopige bestemming een noodzaak moet bestaan voor de gefaseerde uitvoering van de uiteindelijke bestemming, in die zin dat het onmogelijk moet zijn om de uiteindelijke bestemming te realiseren zonder tijdelijke voortzetting van hetgeen met de voorlopige bestemming mogelijk wordt gemaakt. Evenmin is noodzakelijk dat hetgeen met de voorlopige bestemming mogelijk wordt gemaakt bijdraagt aan de verwezenlijking van de uiteindelijke bestemming. (…).