Verordening Ruimte provincie Brabant artikel 9.5 vierde lid – vooraf hoeft niet vast te staan naar welk deel van het perceel de intensieve veehouderij wordt verplaatst

Verordening Ruimte provincie Brabant art. 9.5 vierde lid – vooraf hoeft niet vast te staan naar welk deel van het perceel de intensieve veehouderij wordt verplaatst

De gemeente heeft een bestemmingsplan vastgesteld voor de vestiging van een nieuwe intensieve veehouderij. De gemeente heeft voorafgaande een verzoek om ontheffing ingediend bij de provincie voor het verbod (in artikel 9.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011) op nieuwvestiging van een intensieve veehouderij in een landbouwontwikkelingsgebied.

Volgens de gemeente (en anderen) heeft de provincie ten onrechte de gevraagde ontheffing geweigerd. De provincie geeft als onderbouwing dat het betreffende perceel niet kan worden aangemerkt als een concrete verplaatsingslocatie als bedoeld in artikel 9.5, vierde lid, onder a van de Verordening. Volgens hen heeft het perceel twee vestigingsmogelijkheden en is niet duidelijk naar welk deel van het perceel de intensieve veehouderij verplaatst zou gaan worden.

De Afdeling kan zich hierin niet vinden: “De omstandigheid dat het perceel (…) twee vestigingsmogelijkheden heeft en dat de intensieve veehouderij (…) naar elk van beide aanpalende delen van het perceel waarop deze vestigingsmogelijkheden zien, kan worden verplaatst, neemt niet weg dat dit perceel een concrete verplaatsingslocatie als bedoeld in artikel 9.5, vierde lid, onder a, van de Verordening 2011 is. Niet valt in te zien waarom ook vast dient te staan naar welk deel van het perceel de intensieve veehouderij wordt verplaatst. Gelet hierop heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet voldaan is aan de vereisten van artikel 9.5 van de Verordening 2011 voor het verlenen van de ontheffing.”

Zie uitspraak ABRS 26 juni 2013, no. 201204193/1/R3.

omgevingsjurist